April 2025
Veertigdagentijd, waarin barmhartigheid en rechtvaardigheid samengaan
Naarmate de dag van Jezus’ kruisdood nadert, vermeerderen zijn tegenstanders hun aanvallen op Hem. Zo hopen ze een reden te vinden om Hem te kunnen aanklagen. Wanneer een vrouw op overspel is betrapt, zetten ze een juridische val voor Jezus op: “Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt terwijl ze overspel bedreef. Nu heeft Mozes ons in de Wet bevolen zulke vrouwen te stenigen. Maar Gij, wat zegt Gij ervan?” (Joh. 8,4-5).
Als Jezus zou zeggen: “stenig haar maar niet,” dan kunnen ze Hem bij de Joodse bevolking in diskrediet brengen, omdat hij tegen de Wet van Mozes ingaat. Daarin staat immers dat personen die op heterdaad op overspel worden betrapt, moeten worden gestenigd (Deut. 22,22).
Zou Hij echter zeggen: “stenig haar dan maar,” dan zou hij tegen het Romeins recht ingaan. Dit zegt immers dat de doodstraf alleen door de Romeinse overheid kan worden opgelegd. Dan zouden ze een prachtkans hebben om Hem bij de Romeinse stadhouder in Jeruzalem aan te klagen.
Het is overigens een zeer liefdeloos tafereel. De vrouw wordt als een angstig stuk vee naar de slachtplaats geleid. Zij wordt opgeofferd om Jezus in het nauw te brengen.
Na enig aandringen horen Jezus’ tegenstanders zijn meesterlijke antwoord: “Laat degene onder u die zonder zonden is het eerst een steen op haar werpen” (Joh. 8,7). Hiermee herinnert Jezus de Farizeeën en Schriftgeleerden aan iets anders dat ook in de wet van Mozes staat: wie getuigt in een rechtszaak die leidt tot het opleggen van de doodstraf, is voor diens dood verantwoordelijk (Deut. 17,7).
Met deze woorden raakt Jezus een open zenuw: zijn tegenstanders gaan hun geweten onderzoeken. Ze zijn zelf ook niet smetteloos. Wellicht hebben zij zich eveneens aan overspel schuldig gemaakt. Ze druipen daarom af. De oudsten het eerst, want die hebben het meest op hun kerfstok. Bovendien is bij andere gelegenheden wel gebleken dat Jezus het diepste innerlijk van mensen doorziet. Stel dat Hij eens wat in hun innerlijk aan wandaden verborgen ligt in het bijzijn van anderen aan het licht brengt.
De tweede scène uit deze confrontatie is in tegenstelling tot de zeer wrede eerste scène uiterst liefdevol. Jezus is nu met de overspelige vrouw alleen. De woorden van Jezus, “ook ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af niet meer” (Joh. 8,11), zullen balsem zijn voor haar ziel. Let wel: Jezus praat haar daad niet goed: overspel is en blijft een zonde. God is rechtvaardig, waar het gaat om de daad. Daarom zegt Hij ook: “zondig van nu af niet meer.” Maar Hij is barmhartig als het om de mens als mens gaat: Hij wijst haar niet af als persoon, maar schenkt vergeving en geeft haar een nieuwe kans. ‘Ga heen’ betekent hier niet ‘hoepel nou maar op’, maar ‘herneem je waardigheid als mens en ga op de goede weg verder’.
Wat leert ons deze passage uit het Evangelie? Bij God gaan barmhartigheid en rechtvaardigheid samen. Bij ons mensen is zo’n evenwicht ver te zoeken. Wij stenigen mensen dan wel niet, maar wij ‘doden’ in zekere zin maar al te vaak medemensen met de tong: door kwaadsprekerij en roddel. Of anders wel via de sociale media, waar met de nodige modder wordt gegooid en medemensen ook lelijk beschadigd raken: minstens in hun ziel, soms ook door verlies van hun baan of positie. Wij zijn vaak zeer onbarmhartig.
Bij God ligt dat anders. Barmhartigheid en rechtvaardigheid komen in Hem samen. God betoont ons barmhartigheid als we berouw hebben over wat we misdeden, het objectieve onrecht daarin erkennen en het vaste voornemen hebben die daad niet meer te verrichten. Een bijzonder moment om dat op te biechten is het sacrament van boete en verzoening, waarin door de absolutie door de priester, optredend in de persoon van Christus, zonden worden vergeven. De Veertigdagentijd als voorbereiding op de viering van het paasmysterie is bij uitstek geschikt om ons in boete en berouw toe te vertrouwen aan Gods rechtvaardige en barmhartige handen.