November 2015

Wat kunnen we voor overleden medemensen nog betekenen?

In november zien we de natuur sterven. De groene tot voor kort weelderige bladertooi van de bomen vergeelt, verdort en valt ten slotte zielloos op de grond. Door het vaak sombere weer raakt de zomer waarin de natuur volop tot leven kwam, in vergetelheid. November markeert daardoor een moment waarop we, geconfronteerd met een – zij het tijdelijk – afsterven van de natuur om ons heen, onwillekeurig denken aan de eindigheid van ons aardse leven. En daarmee ook aan de vraag wat er daarna komt.

De Kerk markeert deze periode van het jaar met de viering van Allerheiligen en Allerzielen, op 1 respectievelijk 2 november. Op Allerheiligen gedenken we met een Hoogfeest alle mensen die in de hemel zijn opgenomen, dat wil zeggen God van aangezicht tot aangezicht zien, maar die nooit officieel zalig of heilig zijn verklaard. Op Allerzielen denken we in het bijzonder aan onze overleden familieleden, vrienden en bekenden. Maar het is niet alleen en ook niet op de eerste plaats gedenken. Hoofdzaak is dat we bidden en H. Missen laten lezen voor hen, opdat zij ons eigenlijke en eeuwige vaderland, de hemel (Fil. 3,20), mogen bereiken.

De dood van geliefde medemensen geeft vaak een machteloos gevoel. Ook al is de dood wellicht voor hen het eindpunt van een lijdensweg geweest, dan nog blijft dikwijls de gedachte: ‘wat hadden we nog voor hen kunnen doen?’ Ons Katholieke geloof leert dat we na de dood van medemensen niet zomaar machteloos staan. We kunnen nog heel veel voor onze overledenen betekenen.

Bij de dood heeft zich hun ziel gescheiden van het lichaam. Aan het einde van de uitvaartmis vertrouwen we hun ziel bij de laatste aanbeveling ten afscheid, de absoute, aan God toe. Zij is daarna in Gods hand en verkeert in afwachting van de vereniging met het lichaam door de verrijzenis op het einde der tijden. Deze is mogelijk gemaakt door de kruisdood en de verrijzenis van Christus.

Bidden voor overledenen is zinvol omdat Gods barmhartigheid zich uitstrekt tot na de dood. Ook dan kan er vergeving zijn voor wat overledenen tijdens hun leven misdeden. Gods barmhartigheid maakt het alsnog mogelijk dat hun ziel de hemel bereikt. Judas de Makkabeeër (2 Makk. 12, 39-45) bad voor zijn gesneuvelde strijdmakkers en bracht een groot bedrag bij elkaar om voor hen in de tempel van Jeruzalem een offer te laten opdragen. Op deze wijze hoopte hij dat God ze barmhartig zou zijn.

Om deze barmhartigheid van God voor onze overledenen bidden wij ook en laten wij H. Missen opdragen. Het offer dat wij laten opdragen is dat van de Eucharistie, waarin Jezus’ lijden en levensoffer aan het kruis tegenwoordig wordt gesteld. Dit offer laten wij opdragen opdat het bijdraagt aan hun verlossing en verzoening met God.

De toegang tot Gods Barmhartigheid is een Persoon, Jezus, die zichzelf in het Johannes-Evangelie “de weg, de waarheid en het leven” noemt (Joh. 14,6). We kunnen alleen tot de eeuwige Vader komen door Hem. Paus Franciscus noemt Jezus “het gelaat van de barmhartigheid van de Vader.” Dit zegt hij aan het begin van de brief waarmee hij het Heilig Jaar van de Barmhartigheid afkondigt, dat op 8 december a.s., het Hoogfeest van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, zal beginnen met de opening van de Heilige Deur in de St. Pieter in Rome. De zondag erna zullen in alle andere bisdommen deuren van barmhartigheid worden geopend, in ons aartsbisdom op maar liefst drie plaatsen.

Het is voor ons een bron van hoop, moed en intense vreugde dat wij voor onszelf en medemensen via Jezus op Gods barmhartigheid een beroep mogen doen, altijd en overal. Temeer is dat een bron van hoop en vreugde omdat die barmhartigheid niet bij de dood ophoudt, maar ook na de dood werkzaam blijft. Op Gods oneindige barmhartigheid en liefde kunnen we daarom een beroep doen voor onze overledenen, voor zover zij nog op weg zijn naar het beloofde Vaderland, de hemel. Zo mag Allerzielen, hoewel vaak overschaduwd door het verdriet over het gemis van onze dierbaren, ook het feest zijn van Gods Barmhartigheid.