November 2013

Geloof in tijden van kerksluiting

Broeders en zusters in Christus Jezus onze Heer,

“De kerk gaat dicht.” Deze mededeling zal de komende jaren steeds vaker klinken binnen diverse parochies van het Aartsbisdom Utrecht. Maar ook in de andere bisdommen en in de Protestantse Kerk in Nederland moeten kerkgebouwen hun deuren sluiten.
“De kerk gaat dicht.” Een zin van slechts vier woorden, maar het zijn veelbetekenende en ingrijpende woorden. Want voor de gelovigen die het betreft, betekenen ze het afscheid van een tijdperk. ‘De kerk’ die dichtgaat is immers hún kerk. Het is de kerk waar ze hun gebeden naar God hebben laten opstijgen, waar ze zelf gedoopt zijn of hun kinderen hebben laten dopen, waar ze getrouwd zijn en waar ze afscheid hebben genomen van hun dierbaren. De kerk ook die veelal door de geloofsgemeenschap zelf bijeen is gespaard: steen voor steen, balk voor balk, dakpan voor dakpan. Tot de kerk klaar was om dienst te gaan doen als het hoogst haalbare voor een gebouw: functioneren als Godshuis en verzamelplek voor Zijn volk. De kerk is de plaats waar we de Eucharistie mogen ontvangen en zo het dichtst mogelijk bij Christus kunnen komen.

Maar de meeste parochies hebben niet meer het aantal gelovigen en de financiële middelen om al hun kerkgebouwen open te houden. Parochiebesturen moeten dus keuzes maken en dat is een zware taak die op hen rust. Dat het parochiebestuur daarbij zorgvuldig te werk gaat, de besluitvorming goed voorbereidt en de vereiste procedures volgt, is voor de parochianen geen troost. Dat de gelovigen voortaan in een naburige kerk in de parochie terecht kunnen, neemt het verdriet om het verlies van de eigen kerk niet zomaar weg. Het sluiten van het eigen kerkgebouw voelt als een amputatie, alsof het hart uit de geloofsgemeenschap wordt weggerukt. Soms ervaren gelovigen de kerksluiting als een vorm van huisuitzetting, zo laten ze weten: God komt in hun dorp of wijk op straat te staan en zij zelf ook. Kerksluiting is een rouwproces.

Ik begrijp die emoties heel goed. Als aartsbisschop van Utrecht heb ik de afgelopen jaren in vele kerken de Eucharistie mogen vieren – vaak bij een feestelijke gelegenheid zoals een Vormsel of een jubileum. Iedere keer was ik onder de indruk van de gelovige inzet van de aanwezigen. Maar ik hoorde na afloop vaak ook de verhalen van zorgen om de toekomst – dat de zondagse viering nog maar enkele tientallen mensen trekt; dat er bijna geen vrijwilligers meer zijn; dat het koor geen nieuwe leden kan vinden; dat er een tekort aan misdienaars is; dat het dak gerepareerd moet worden, maar dat er eigenlijk geen geld meer voor is.

Al die zorgen bereiken natuurlijk ook de parochiebesturen. Zij staan in deze tijd voor zeer moeilijke beslissingen. De prognoses wat betreft kerkbezoek, aantallen vrijwilligers en financiën zijn voor de meeste parochies weinig rooskleurig. In 2012 bleek het kerkbezoek in Nederland in één jaar met maar liefst 9 procent te zijn gedaald. De ontkerkelijking in ons land heeft inmiddels niet alleen betrekking op het aantal gelovigen, maar ook op het aantal kerkgebouwen. Het voelt soms alsof we ons als Kerk in Nederland smal moeten maken om ons door deze tijd van individualisering heen te wurmen. Natuurlijk: we worden gevoed door het geloof in Christus en de hoop die Hij ons biedt en we leven niet van statistieken en cijfers alleen. Maar we kunnen het ons ook niet permitteren om onrealistisch te zijn, om struisvogelpolitiek te bedrijven. De bestuurders van de parochies moeten dus vooruit kijken, maar ook kijken naar het grotere geheel van de parochie – een groter geheel dat helaas steeds kleiner wordt.

Mijn voorganger kardinaal Simonis nam eind 2007 het besluit om de 326 parochies die het Aartsbisdom Utrecht toen telde, samen te voegen tot 49. Dat besluit heb ik overgenomen en uitgevoerd. Deze hervorming was nodig, omdat de structuur van meer dan 300 parochies niet meer paste bij het afgenomen aantal gelovigen en priesters. Met kerksluiting had deze samenvoeging echter niets te maken. Bij sommige parochianen bestaat ook het misverstand dat het de aartsbisschop is die besluit welke kerkgebouwen in het Aartsbisdom Utrecht dicht gaan. Dat is niet zo. Parochiebesturen maken geheel zelfstandig de afweging of een kerkgebouw gesloten moet worden. Overigens moeten we ons daarbij realiseren dat de parochiebesturen deze besluiten met pijn in het hart nemen en in principe liever alle kerkgebouwen zouden willen behouden. Feitelijk wordt de beslissing om kerkgebouwen af te stoten genomen door de mensen die zijn afgehaakt en die niet meer praktiseren. De parochiebesturen baseren het noodgedwongen besluit om een kerkgebouw af te stoten op de lokale situatie en op de verwachtingen voor de toekomst wat betreft financiën, kerkbezoek, aantallen vrijwilligers, onderhoudskosten enzovoorts. Het aartsbisdom heeft als hulpmiddel een procedure opgesteld waaraan parochiebesturen zich moeten houden als ze overwegen om een kerkgebouw aan de eredienst te onttrekken. Die procedure waarborgt een zorgvuldige besluitvorming. Daarnaast heeft de bisdomstaf onder de parochiebesturen de notitie ‘Pastorale ondersteuning bij kerksluitingen’ verspreid. Deze notitie reikt handvatten aan voor de pastorale begeleiding van een geloofsgemeenschap bij de sluiting van hun kerk.

In het proces van krimp dat de Kerk in ons land doormaakt, moeten we ons niet koste wat het kost aan gebouwen vasthouden, want daarin ligt niet onze redding. Zo’n stenen reddingsboei zou ons juist de diepte in trekken. We moeten steun zoeken bij de Heer en bij elkaar. We moeten ons geloof niet opgeven, maar doorgeven; we moeten niet ophouden, maar volhouden. Dat vraagt wel iets van ons. Er zijn geloofsgemeenschappen waar het gemeenschapsgevoel zo sterk is, dat het als barrière functioneert. Wij moeten eraan bouwen dat we ook kerkgemeenschap zijn ‘met de buren’. En hoewel gemeenschapsgevoel een groot goed is, mag het geen muren opwerpen. Solidariteit gaat over de grenzen van de lokale geloofsgemeenschap heen, want zoals het menselijk lichaam vele ledematen heeft, zo vormen wij allen tezamen in Christus één lichaam. Onder ons als christenen moet het gemeenschapsgevoel verder reiken dan de directe nabijheid. Het gaat erom dat we verlangen te groeien in de gemeenschap van broeders en zusters in Christus; niet alleen in de eigen geloofsgemeenschap, maar juist ook over de grenzen van de eigen geloofsgemeenschap heen. Ik doe dan ook een dubbele oproep aan u: enerzijds aan gelovigen om ‘ontheemde’ parochianen van harte welkom te heten in ‘hun’ kerkgebouw. Die openheid is belangrijk om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen. Dat gaat verder dan een vriendelijke groet bij de kerkdeur; het vraagt erom de nieuwe kerkgangers te betrekken bij het reilen en zeilen in hun nieuwe ‘huis’. Anderzijds doe ik een oproep aan gelovigen van wie het kerkgebouw moet sluiten: laat uw geloofsleven en uw participatie aan het kerkelijk leven niet met het gebouw verdwijnen. Sluit u aan bij een naburige geloofsgemeenschap in de parochie en help medegelovigen om die overstap te maken (bijvoorbeeld door vervoer te organiseren). Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) omschreef de Kerk als Gods volk onderweg. Dat ‘onderweg’ zijn – pelgrimeren – zit in ons gelovige ‘DNA’. Soms gaan we op eigen initiatief op weg, soms worden we door de omstandigheden gedwongen. Maar altijd mogen we erop vertrouwen dat de Heer ons nabij is, dat Hij met ons meetrekt. Hij leidde Zijn volk door de woestijn en zal ook ons door deze dorre periode heen leiden.

Meer dan eens roept Christus in de Evangeliën de apostelen op om moed te houden in tijden van tegenspoed. Ook in de diverse Brieven in het Nieuwe Testament en in de Handelingen van de Apostelen wordt de eerste christenen meermalen gevraagd moed te houden. Want het is zo menselijk: de moed laten zakken. Op zulke momenten mogen we echter ervaren dat we kracht niet alleen uit onszelf halen. Zoals duidelijk blijkt uit de Handelingen van de Apostelen (27, 20-26). Daarin wordt beschreven hoe Paulus zelfs tijdens zijn schipbreuk zijn opdracht niet uit het oog verloor: de verkondiging van het Evangelie. Ook wij hoeven in tijden van tegenslag dus niet bang te zijn, want de Heer is bij zijn Kerk: “Verscheidene dagen waren zon noch sterren te zien; er bleef een hevige stormwind staan en zo vervloog voor ons elke verdere hoop op redding. Daar ze reeds lang niet meer aten, trad Paulus op hen toe en zei: ‘Mannen, men had naar mij moeten luisteren en niet van Kreta moeten wegvaren; dan zou men zich deze overlast en dit verlies hebben bespaard. Maar zelfs in deze omstandigheden spoor ik u aan moed te houden. Het leven van geen uwer zal verloren gaan, maar alleen het schip. Vannacht verscheen mij een engel van de God aan wie ik toebehoor en die ik dien, en deze zei: Wees niet bevreesd, Paulus; gij moet voor de keizer verschijnen en daarom heeft God u het leven van allen die met u op het schip zijn, genadig in handen gegeven. Houdt dus goede moed, mannen, want ik heb vertrouwen op God, dat het zo zal gebeuren als mij gezegd is. We moeten echter op een of ander eiland stranden’.”

Mogen deze woorden van God aan Paulus ons tot steun en inspiratie zijn tijdens onze tocht door deze stormachtige tijd. Laten wij daarvoor bidden op voorspraak van de heilige Willibrord, de patroon van ons aartsbisdom.

+ Willem Jacobus kardinaal Eijk
Aartsbisschop van Utrecht