Mei 2019

Gedemoraliseerd?

Vorig jaar is de kleine staf van het bisdom (de twee hulpbisschoppen, de econoom en ondergetekende) samen met de betreffende regiovicaris begonnen aan parochievisitaties. We spreken dan eerst met de priesters, diakens en pastoraal werkers en na het bidden van de vespers met het parochiebestuur.

We kunnen niet de ogen sluiten voor een fenomeen dat we bij parochievisitaties met regelmaat tegenkomen, namelijk dat mensen die het Evangelie van Christus, de Kerk en de eigen parochie een warm hart toedragen, weleens gedemoraliseerd zijn: “We doen van alles voor een goede voorbereiding van kinderen op de eerste heilige communie en van jongeren op het vormsel. Maar we zien bijna niemand van hen na het grote feest terug in de Kerk.” Hetzelfde gevoel komt ook voor bij vrijwilligers.

“Wanneer doet de Heilige Geest nou eens wat?,” zo zei frank en vrij één van onze pastoors. “Het lijkt wel alsof de Blijde Boodschap van Jezus niet meer landt in de harten van de mensen, hoezeer we ons ook inspannen om die aan hen over te dragen.” Ik kan me die gevoelens van teleurstelling wel voorstellen. Ik heb er dan ook grote bewondering en waardering voor dat onze priesters, diakens, pastoraal werkers en vrijwilligers desondanks zich blijven inzetten en zich door gevoelens van teleurstelling niet uit het veld laten slaan. Ze zwoegen gewoon door en peinzen er niet over Jezus en Zijn Evangelie ontrouw te worden.

Toch blijft de vraag: ‘Hoe moeten we onze tijd duiden? Laat de Heilige Geest, die de vonk van het geloof in ons ontsteekt, ons tegenwoordig in de kou staan?’ Dat doet Hij heel zeker niet. Kijk alleen maar eens naar ons verlangen om de Blijde Boodschap aan medemensen door te geven. Dat verlangen legt de Heilige Geest in ons hart. Die Heilige Geest zit dus helemaal niet stil. En Hij geeft ons ook nog eens de moed en kracht om door te gaan, ook al is ‘succes’ allerminst verzekerd.

Iets van deze gevoelens zien we terug bij de apostelen. Ondanks dat ze de Verrezen Heer tweemaal hebben ontmoet, zegt Simon Petrus: “Ik ga vissen” (Joh. 21,3). En een aantal apostelen volgt hem daarbij: “Dan gaan wij mee” (Ibid.). Ze keren desolaat terug naar hun oude beroep. Alleen, wat ze ook doen, ze vangen niets, hoe ervaren ze als vissers ook mogen zijn.

Als ze dan de Verrezen Heer voor de derde maal ontmoeten op het strand van het meer van Tiberias, herkennen ze Hem aanvankelijk niet eens. Maar Jezus doet iets wat hij ook gedaan heeft toen Hij Zijn apostelen riep Hem te volgen als vissers van mensen (Mat. 4,19): “Werpt het net uit, rechts van de boot, daar zult ge iets vangen” (Joh. 21,6). Ze hebben een enorme vangst aan vissen, ondanks dat het helemaal geen gunstig moment meer is om te gaan vissen. Dan herkennen ze Hem.

Jezus maakt de apostelen en ook ons iets heel duidelijk: onze menselijke inspanningen als leden van Zijn Kerk om de Blijde Boodschap uit te dragen zijn maar een heel kleine bijdrage. De grootste bijdrage komt van God. Hierdoor vangen ze 153 vissen. Dit verwijst naar de toenmalige gedachte dat er in totaal 153 soorten vissen zijn. Dit is een teken dat de Kerk van Jezus de zending heeft ontvangen om Zijn Evangelie aan alle volkeren te verkondigen. Als de apostelen eenmaal de Heilige Geest met Pinksteren ontvangen, worden zij vervuld met een vuur om het Evangelie uit te dragen. Dat vuur van de Heilige Geest heeft men in de loop van de eeuwen vaak geprobeerd uit te blussen, maar het brandt nog steeds in de harten van onze priesters, diakens, pastoraal werkers en vrijwilligers, in ons land en trouwens overal in de wereld.

Wij leven in zekere zin weer onder dezelfde omstandigheden als de apostelen toen. Heel moeizaam, eerst vervolgd door de overheid in Jeruzalem, later door de Romeinse overheid, konden zij slechts geleidelijk mensen winnen voor Christus. De apostelen hebben via de Kerk het vuur van de Geest in ons hart geplant. Laat het vuur van de Heilige Geest steeds weer in ons hart oplaaien. Dat vuur stelt ons – evenals de apostelen indertijd – in staat gevoelens van teleurstelling en demoralisering in onszelf te overwinnen. En het stelt ons in staat de Verrezen Heer te herkennen in het breken van het brood tijdens de Eucharistieviering.