Juni 2020

Eindelijk weer te communie!

Als gevolg van de coronaviruspandemie waren er tot 1 juni jl. geen publieke vieringen mogelijk in onze kerkgebouwen en kon tot 14 juni (Sacramentsdag) de communie niet worden uitgereikt. Is het ‘Jaar van de Eucharistie’ van het Aartsbisdom Utrecht niet lelijk in het water gevallen? Nou ja, de priesters zijn doorgegaan met het vieren van de Eucharistie. En die vieren we niet alleen voor de gelovigen die erbij aanwezig zijn, maar voor alle parochianen, ook degenen onder hen die nooit komen, ja zelfs voor alle mensen in de hele wereld.

Vlak voordat de Joden het Beloofde Land in bezit gaan nemen, herinnert Mozes hen aan hun veertigjarige tocht door de woestijn na hun bevrijding uit Egypte (Deut. 8,2-3; 14-16). Veertig jaar deden ze over een reis die ook twee of drie maanden had kunnen duren. Maar God wilde dat de reis veertig jaar zou duren, bijna een generatie. In Egypte waren ze slaven. God gebruikt de moeizame tocht van veertig jaar door de woestijn om de Joden te beproeven. Zo wilde hij onder meer bereiken dat ze als vrije mensen het Beloofde Land zouden kunnen binnentrekken. Bij ons mensen vergt een mentaliteitsverandering niet zelden een hele generatie.
Tevens herinnert Mozes hen aan de honger die ze in de woestijn hebben geleden en die God heeft gestild met ‘brood uit de hemel’, het manna. Hij leert ze daardoor dat zij voor hun leven waren aangewezen op Gods Woord en het voedsel dat hij hen gaf.

Veel gelovige katholieken hebben te kennen gegeven dat zij als gevolg van de coronaviruspandemie ook geestelijke honger hebben geleden: zij misten de vieringen waar ze metterdaad bij aanwezig konden zijn. Er was een heuse honger, in de vorm van een diep geestelijk verlangen naar de Eucharistie, het sacrament waarin we Christus ontvangen onder de gedaante van brood.
Maar van Zijn kant heeft Jezus ook een groot verlangen om zich met ons te verenigen. Paus Franciscus zegt dat Jezus aan de deur van Zijn Kerk klopt, niet aan de buitenkant, want Hij is al in de Kerk in het sacrament van de Eucharistie, dat we in het tabernakel bewaren. Hij klopt aan de binnenkant van de deur van Zijn kerk, omdat Hij naar buiten wil. En Hij doet dat via ons. Zichtbaar gebeurt dat via ons tijdens een sacramentsprocessie, als we Hem in processie in onze straten ronddragen.

Het kostbaarste dat we hebben in de Kerk dragen we dan voor iedereen zichtbaar rond. Ik bedoel daarmee niet de monstrans, hoewel dat vaak een schitterend kunstvoorwerp is, maar de hostie, Christus zelf, die zo aan iedereen getoond wordt. Monstrans komt van het Latijnse woord monstrare, dat wil zeggen tonen.
Als we Christus in de communie ontvangen, worden we als het ware zelf de monstrans, waardoor Christus aan de wereld wordt getoond. Dit manifesteert zich niet in uitwendige prestaties of grootse successen: als dat het geval was, konden we in de kerk wel dranghekken plaatsen. De Eucharistie garandeert ons ook geen leven zonder zorgen. Jezus verlost ons in eerste instantie niet van het lijden, maar door het lijden. Jezus vervult ons met Zijn liefde door dit sacrament waarin wij Hem persoonlijk ontmoeten. En dat is Gods liefde. De vrucht van het bewust en met overgave ontvangen van de Heer in het sacrament van de Eucharistie maakt dat ook wij een monstrans worden van Zijn liefdevolle aanwezigheid.

Dat gebeurt niet zomaar in één keer, alsof alleen de Eerste Heilige Communie daarvoor voldoende zou zijn. Helaas blijft het vaak daarbij. Wij moeten ons echter een leven lang door de Eucharistie laten voeden. Door de Eucharistie kan Christus ons brengen tot Zijn gezindheid en de vrijheid van de Kinderen Gods. Hierdoor worden we een echte monstrans voor de Eucharistie.
Gevoed door de Eucharistie en vervuld met Christus’ liefde zullen we God in eeuwigheid in Zijn liefdevolle ogen kunnen zien. Om klaar te zijn voor hun intocht in het Beloofde Land hadden de Joden tijdens hun veertigjarige tocht door de woestijn manna nodig. Zo is het bij ons nodig dat wij ons hele leven lang de Eucharistie, het ware Brood uit de Hemel, ontvangen om ons Eeuwige Beloofde Land te kunnen binnentrekken.