Januari 2011

Een groot obstakel voor het geloof?

Vlak voordat we tijdens de Eucharistieviering de communie ontvangen, bidden of zingen we driemaal “Lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld.” De priester herhaalt deze woorden wanneer hij de hostie toont aan de verzamelde geloofsgemeenschap. Met deze woorden wijst Johannes de Doper, de laatste profeet van het Oude Testament, Jezus aan wanneer hij aankomt bij de Jordaan (Joh. 1,29).

Het Lam Gods is degene die de zonden van de mensen zal uitboeten aan het kruis, verzoening tussen God en mens zal bewerkstelligen en voor ons het pad banen naar de verrijzenis en Gods Eeuwig Vaderhuis. Dat moet toch wel iemand zijn, zou je zo denken. Maar bij een ‘lam’ denken we niet direct aan een krachtpatser. Een pasgeboren lam in de wei roept een beeld van onschuld op en een gevoel van mededogen. Het ‘lam’ staat eigenlijk symbool voor de mens die onschuldig lijdt. Als we de woorden ‘Lam Gods’ uitspreken, dan zeggen we nogal wat: Hij die onschuldig lijdt, verlost ons uiteindelijk van het kwaad, van ziekte en van de dood, maar ook het schuldig kwaad.

Bij tegenslag roepen we vaak spontaan uit: “Waar heb ik dat aan verdiend?!” Waarom onschuldige mensen lijden, is één van de meest prangende levensvragen. Voor velen is dat een struikelblok om in God te kunnen geloven. Georg Büchner had bepaald geen ongelijk toen hij het lijden van onschuldige mensen “de rots van het atheïsme” noemde. Onlangs zag ik een cartoon waarop God was afgebeeld, stereotype als een oude man met lange baard, die ronde zwarte bommen met een brandende lont naar de aarde gooit met de woorden: “Hiermee ga ik net zolang door, tot ze in de gaten krijgen dat ik niet besta.”

De erfzondeleer maakt duidelijk dat het lijden niet behoort tot Gods oorspronkelijk scheppingsplan. Het lijden is het gevolg van het feit dat de eerste mensen hun band met God verbraken. Daardoor verloren zij de aanvankelijke band van vriendschap met God en de bijzondere genadegaven die daaraan verbonden waren. Zij vielen terug op hun eigen, kwetsbare natuur. In die conditie worden wij allen geboren. De erfzonde is geen persoonlijke daad, maar een geërfde conditie. Daarmee is echter de wellicht meest prangende nog niet beantwoord. Een schavuit die zich aan God noch gebod stoort, kan het een leven lang goed gaan. Een ethisch hoogstaand mens kan daarentegen de ene na de andere ramp overkomen: het verlies van de echtgeno(o)t(e), kinderen, ouders, ziekte, verlies van baan. Hoe valt dat te rijmen en te verklaren? Dat gaat tegen ons rechtsgevoel in.

Een antwoord op die vraag is niet voorhanden. Als zijn vriend Lazarus, ook een hoogstaand mens, te Bethanië sterft, gaat Jezus niet uitleggen hoe dat precies zit maar raakt ontroerd en barst in tranen uit (Joh. 11,33.35). Dit onderstreept nog eens dat hij echt mens geworden is. Wel zal Hij hem even later uit de dood doen opstaan, als een teken van de eeuwige verrijzenis die ook ons te wachten staat. Het antwoord van het christelijk geloof op het vraagstuk van het lijden is niet een verklaring, maar een Persoon, Jezus, het Lam Gods. De woorden ‘Lam Gods’ drukken de kern van het christelijk geloof uit. Jezus neemt het lijden niet zomaar van ons af. Eenmaal mens geworden lijdt Hij, gelijk aan ons behalve in de zonde, met ons mee. Hij, die volstrekt onschuldig is, vergezelt ons in het lijden. Daarmee is het lijden niet weg, maar Zijn aanwezigheid is wel een bron van kracht. Tevens is er het vooruitzicht dat Hij ons van binnenuit bevrijdt van het lijden en dat dat eenmaal definitief zal gebeuren bij de eeuwige verrijzenis aan het einde van de tijd, als onze verrijzenis, begonnen in het doopsel, compleet wordt.

Het is niet zo dat de moeilijkheid om het lijden te verklaren het geloof in God onmogelijk maakt. Het omgekeerde is waar: het verlies van het geloof in God maakt het onmogelijk om het uiteindelijke antwoord op het lijden te vinden.